Bescherming van planten tegen de winterkoude
Dit artikel verscheen in de
Hortuskrant van december 2003
Veel planten uit gematigde of koude streken moeten zich
beschermen tegen schade door de winter. De winter kan op twee manieren schade
veroorzaken: delen van de plant kunnen bevriezen (en daardoor afsterven) en door
de bevroren bodem kunnen planten geen water opnemen en daardoor uitdrogen.
Winterharde planten zijn vorstbestendig door in rust te
gaan. De overgang van groei naar rust ontstaat bij planten door de invloed van
korter wordende dagen. Dat de ‘winterslaap’ nodig is om vorst te weerstaan,
ziet u bij planten die in het groeiseizoen plotseling aan vrieskoude worden
blootgesteld. In dat geval bevriezen de planten en lopen ze veel schade op.
Bij de overgang naar rust verandert de stofwisseling in de plant. De
hoeveelheid water in de cellen neemt af, waardoor de kans op de vorming
van
ijskristallen door bevriezing afneemt. Sommige winterharde planten
kunnen vorst
tot min vijftig graden Celsius verdragen. De meeste tropische en
subtropische
planten maken op hun oorspronkelijke groeiplek geen vorst mee. Zij
missen daarom
een aanpassing tegen bevriezing en zullen in Nederland een strenge
winter niet
overleven. Eenjarige planten in onze streken weten de winter door te
komen door zich uit te zaaien waarbij hun zaad, net zo als rustende
plantendelen, weinig water bevat.
Planten, die in een bevroren bodem staan, kunnen geen water uit de grond opnemen. Dat betekent, dat ook winterharde planten zuinig met hun waterafgifte moeten zijn. Loofbomen laten daarom hun bladeren vallen in de herfst. Hierdoor wordt de verdamping beperkt en omdat de boom toch in rust is, kan hij de bladeren met het bladgroen missen. Maar hoe gaat met naaldbomen? De meeste naaldbomen laten hun naalden niet vallen? Naalden van naaldbomen verdampen nauwelijks water, omdat de huidmondjes in de bladeren verzonken zijn.
In streken, waar de grond gedurende grote delen van het jaar bevroren is, kunnen bomen echter niet leven. Dat geldt voor de toendra’s en de alpenweiden. In deze gebieden treffen we vaak succulenten (vetplanten) aan, die de verdamping beperken door het oppervlak van hun bladeren te verkleinen.
Wanneer er grote verschillen tussen dag- en nachttemperaturen zijn, kan de plant nog met andere problemen te kampen krijgen. Hoog in de bergen, boven de alpenweiden, kunnen de dagtemperaturen boven nul zijn en de nachttemperaturen onder nul. Er vindt regelmatig bevriezing en ontdooiing plaats, waardoor de grond ‘opengewerkt’ wordt. Dit verschijnsel heet cryoturbatie. Als een plant dan geen stevige wortels heeft, wordt hij op een bepaald moment ‘ontworteld’ en dan dreigt alsnog uitdroging. In dergelijke milieus vinden we planten met lange wortels of korstmossen en mossen.
Op tropische bergen (Kilimanjaro, Andes) is op hoogten boven de 3000 meter een dagwisselklimaat, overdag is het warm en ’s nachts vriest het. Planten kunnen niet elke nacht in een ruststadium overgaan. Zij moeten de nachtelijke afkoeling tegengaan door hun groeiende plantedelen van de buitenlucht te isoleren.
Senecio kilimanjaro (of johnstonii?) op de hellingen van de Kilimanjaro
Op de Kilimanjaro kunt u boven de 3000 meter de
reuzenkruiskuiden (Senecio kilimanjaro)
en Lobelia’s (Lobelia deckenii)
aantreffen. De reuzenkruiskuiden hebben hun bladrozet bovenaan een houtige stam.
Afgestorven bladeren aan de onderkant van het rozet blijven jaren langs de stam
hangen. Zij isoleren de stam en het groeipunt tegen de heftige kou van de nacht.
De Lobelia’s hebben ook bladrozetten, met puntige bladeren. Deze bladeren
buigen zich ’s avonds om het groeipunt binnen het rozet, waardoor het
groeipunt minder warmte verliest aan de buitenlucht. In de ochtend ziet men dan
de bladeren weer naar buiten buigen.
De bladrozet van een Lobelia
deckenii (op 3700 m hoogte op de Kilimanjaro) om 8.00 uur in de ochtend
De bladrozet van een Lobelia deckenii (op 3700 m hoogte op de Kilimanjaro) om 9.00 uur in de ochtend
De bladrozet van een Lobelia deckenii (op 3700 m hoogte op de Kilimanjaro) om 10.00 uur in de ochtend