Archeologisch onderzoek in de Oranjerie
Dit artikel verscheen in de
Hortuskrant van
maart 2003.
In de week van 25 tot 29 november 2002 onderzocht de stadsarcheoloog
Jerzy Gawronski de Orangerie. Hij was door de Hortus uitgenodigd, omdat
men oude muurresten had gevonden bij de renovatie van de Orangerie.
Naar aanleiding van dit onderzoek interviewde ik de heer Gawronski op zijn werkplek, in het Archeologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Hij vertelt me eerst, wat men al wist uit publicaties. In 1668 werd er een eerste houten kas opgericht op de plek, waar nu de Orangerie is. Deze kas was bestemd voor de West-Indische en Oost-Indische gewassen. Deze kas werd in 1712 verwijderd.
In 1715 werd er een nieuwe kas gebouwd, "de Kaapse kas" en van deze kas zijn nu de fundamenten gevonden. De fundamenten bestaan uit 9 aaneengesloten waterkelders. In deze kelders werd water bewaard om de planten te besproeien dat via een stelsel van goten door de tuin heen werd aangevoerd. Voor de vloer van de kas waren ruwe grijze plavuizen gebruikt die op de booggewelven van de waterkelders waren gemetseld. Er is gebruik gemaakt van ruwe plavuizen, waarschijnlijk omdat men bang was dat de plavuizen door vocht glibberig zouden worden. Verder was er in het midden een bak gemetseld waar vermoedelijk waterplanten in hadden gezeten.
De oostelijke helft van de broeikas met de gemetselde gewelven van enkele waterkelders en een bak voor waterplanten op de voorgrond (foto: W. Krook, bureau Monumenten en Archeologie)
Bijzonder was het stookhok met een oven aan de
kopse kant van het gebouw om lucht te kunnen verwarmen die met een gemetseld
kanaal door de kas werd gevoerd.
Het stookhok met oven tegen de westelijke buitenmuur van de broeikas aan (foto: W. Krook, bureau Monumenten en Archeologie)
Kon men dan geen gebruik maken
van het water uit de grachten? Het is niet helemaal duidelijk of het
opgeslagen water alleen voor het besproeien van de planten is gebruikt.
Ook of de
waterkelders een gesloten of een open systeem vormde, weet hij niet.
Mogelijk
zorgden de waterkelders voor een vochtige atmosfeer in de kassen. Maar
wellicht werd voor het besproeien van de planten het regenwater
geprefereerd boven het water uit de gracht.
Wat is nu het belang van deze vondsten voor de archeologie van Amsterdam en die van de Hortus? Volgens Gawronski is er weer een stukje aan het historische beeld van Amsterdam toegevoegd. Omdat er aanwijzingen voor gemetselde goten in de opgravingen werden gevonden, is het zeer aannemelijk dat ook in de rest van de Hortus goten gelopen moeten hebben. Zou hij dan niet verder willen graven in de Hortus? Natuurlijk zou hij dat wel willen, maar daar is nu geen reden voor. En bij de renovatie van de Palmenkas zullen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden. Hij verwacht dan ook niet dat hij de komende jaren verder grondonderzoek in de Hortus zal doen.
Omdat ik altijd dacht, dat archeologen voorzichtig met tandenborstels hun opgravingen deden, vraag ik hem hoe het werk hier gedaan is. Zo voorzichtig werken was volgens Jerzy hier niet nodig. De opgravingwerkzaamheden zijn gedaan met gewone scheppen, borstels en een klein graafmachientje.
Gawronski vertelt, dat er van het water uit de kelders een aantal monsters verzameld zijn. Uit de aanwezige zaden of pollen in dit water zou men conclusies kunnen trekken over de aanwezige planten in de kassen. Het is nog niet zeker of de watermonsters ook werkelijk onderzocht gaan worden.